Inleiding GENEALOGIE door Ad Stovers bewerkt door Q. van Dijk

Primaire bronnen

1. Bevolkingsadministratie

a. de registers van de burgerlijke stand:de ambtenaar van de burgerlijke stand hield een aantal boeken bij, waarin in chronologische volgorde akten van geboorten, huwelijk of overlijden inschreef. Voor elke soort een afzonderlijk boek. Daarin werd van ieder geval een afzonderlijke verklaring opgemaakt, in de vorm van een akte.

b. de bevolkingsregisters

 

2. De DTB registers van vóór 1811

ad 1a.

De geboorteakte

Hierin lezen we dat op een bepaalde datum aangifte werd gedaan van een kind. Tot de aangifte van een wettig kind was de vader verplicht en bevoegd. Als hij verhinderd was, moest iemand anders die bij de bevalling aanwezig was geweest aangifte doen, bv. de vroedvrouw. Vóór 1934 waren er voor een geboorte-aangifte twee getuigen nodig. De aangifte diende plaats te vinden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de bevalling had plaats gehad en wel binnen drie dagen. Verwar daarom niet de datum van de aangifte en de datum van de geboorte!

De ambtenaar van de burgerlijke stand kon verlangen dat men hem het kind toonde, maar in de praktijk kwam daar weinig van terecht. Wanneer er in de akte een foutieve vermelding voorkwam, dan werd dit in de marge gecorrigeerd. De correctie diende door de betrokkenen te worden ondertekend.

Elke geboorte-akte draagt een nummer. Noteer steeds dit nummer.Om de geboorte-akten toegankelijker te maken voor onderzoek zijn er indexen op deze registers gemaakt, de zg.tienjarige tafels. Zij bevatten op alfabetische volgorde van familienaam gerangschikt de namen van alle geborenen met daarachter de datum en (soms) het nummer van de akte.


De huwelijksakte

Ook deze akte kan men met behulp van de tienjarige tafels opzoeken. Deze akte geeft veel meer informatie: we lezen er waar en wanneer bruid en bruidegom zijn geboren, wie hun ouders waren en of die op het tijdstip van het huwelijk nog in leven waren. Ook de namen van de getuigen worden vermeld, niet zelden familieleden. (Noteer ook die namen!) De akte heeft ook weer een nummer. Dit nummer is belangrijk, omdat het verwijst naar de zogenaamde 'bijlagen' bij de huwelijksakte: stukken die moesten worden overgelegd om in het huwelijk te kunnen treden. Van deze bijlagen bestaat slechts één exemplaar, aanwezig in het rijksarchief van de betreffende provincie. Om de bijlagen aan te vragen moet u op het aanvraagformulier de namen van bruidegom en bruid, de huwelijksplaats en -datum en het nummer van de akte vermelden (dat laatste omdat deze stukken per jaar op aktenummer zijn opgeborgen).

Welke bijlagen waren dat o.a.?

afschrift uittreksel van geboorte- of doopakte ("doopcedulle") hieruit bleek of de echtelieden oud genoeg waren om te trouwen (de man moet 18 en de vrouw 16 jaar zijn en of er tussen hen een graad van bloedverwantschap bestond, die een belemmering van het huwelijk vormde. In zulke gevallen was de dispensatie van de Koning vereist.

waren geboren legden een afschrift van hun (kerkelijke) doopinschrijving over. Wanneer iemand weduwnaar of weduwe was moest dat worden aangetoond, opdat de ambtenaar er zeker van kon zijn dat er geen sprake was van bigamie. Dat betekende dus het overleggen van een afschrift van de overlijdensakte of begraafinschrijving van de vorige echtgeno(o)t(e).

Hetzelfde gold in het geval, dat de trouwlustige nog minderjarig was maar niet over de toestemming kon beschikken, die voor het huwelijk nodig was, bv. omdat de beide ouders reedsoverleden waren. Dit zijn vaak de mooiste stukken die we in de bijlagen kunnen aantreffen.

Een ander interessante bijlage is het bewijs dat de bruidegom zijn verplichting jegens de nationale militie heeft voldaan. Dit certificaat bevat o.a. een signalement van de betrokkene.

De overlijdensakte

Vóór de invoering van de burgerlijke stand bestonder er weliswaar diverse soorte registers betreffende overlijden en/ofbegraven, maar die waren meestal gebrekkig.. De invoering vande burgerlijke stand bracht verbetering. Elke rechtgeaarde genealoog die met zijn onderzoek rond 1800 gekomen is, hoopt dat de personen over wie hij gegevens verzamelt het jaar 1811 gehaald hebben, want dan moet er van hen een overlijdensakte bestaan!

Deze akte bevat behalve de naam van de overledene ook de namen van de ouders van de overledene, alsmede zijn leeftijd, geboorteplaats en de naam van zijn echtgenote (en vorige echtgenotes). Ook van belang is het feit dat van de ouders van de overledene het beroep werd genoemd en de plaats waar ze woonden. Vermeld werd ook of beiden (of een van beiden) reeds waren overleden, een opmerking die wij zelfs in de overlijdensakten van hoogbejaarde personen aantreffen. Vaak wordt ook het adres van de overledene vermeld.

Wanneer iemand buiten zijn wettelijke woonp[laats overleed, werd een uittreksel van zijn overlijdensakte uit de plaats waar hij was overleden ingeschreven in het overlijdensregister van zijn wettelijke woonplaats.Kinderen die dood ter wereld zijn gekomen of kort na de geboorte zijn overleden, zonder dat er een geboorteakte was opgemaakt, werden eveneens in het overlijdensregister ingeschreven.

Let op fouten in de akten: vaak ontbreken gegevens om de eenvoudige reden dat de aangevers die niet wisten. Ook met de leeftijden moet men oppassen! Tegenwoordig wordt het overlijden meestal door de begrafenis ondernemer aangegeven. Vroeger waren het familieleden, kennis sen of buren van de overledene, die zelf het overlijden moesten aangeven.

Akten van lijkvinding horen ook in het overlijdensregister thuis. I.p.v. de datum van overlijden werden plaats en datum van lijkvinding vermeld. Was de identiteit van de overledene niet bekend dan werd er ook geen akte opgemaakt.

ad 1b.

Bevolkingsregister

Op 1 januari 1850 ging in Nederland het bevolkingsregister officieel van start. Het werd oorspronkelijk bijgehouden door de ambtenaar van de burgerlijke stand, maar al in 1861 werd dit de taak van het gemeentebestuur, d.w.z. de ambtenaar "ter secretarie".

De registratie werd net als de voorafgaande volkstellingen straatsgewijs ingedeeld. Van ieder huis werden de bewoners opgetekend. Als zich veranderingen voltrokken werden ook die in het bevolkingsregister genoteerd. Zo gaat in het bevol kingsregister de bewoningsgeschiedenis van elk huis als een film aan u voorbij. In gemeenten die over een eigen archief dienst beschikken, zijn de oude bevolkingsregisters in dat archief vrij ter inzage, soms zelfs tot 1939. In andere gevallen berusten zij bij de gemeentesecretarie zelf en kunnen er als regel alleen op schriftelijk verzoek (en tegen betaling) inlichtingen uit werden verkregen. Het bijhouden van het bevolkingsregister gebeurde vanaf 1850 in vastbladige registers. Dat had nadelen. Als een blad vol was moest de ambtenaar de inhoud ervan (m.u.v. de doorhalingen) overschrijven naar een nieuw blad. Dat kostte veel tijd en de kans op fouten was hierbij erg groot. Ook kunnen fouten gemaakt zijn wanneer een nieuw register aangelegd werd. Dit gebeurde in de praktijk eens in de tien á vijftien jaar. Een volkstelling vormde meestal een goede aanleiding. Alle gegevens uit het oude bevolkingsregister die nog van toepassing waren werden overgenomen in het nieuwe. Aan de vastbladige registers kwam een eind in 1920, toen de gemeentebesturen de bevoegdheid kregen de bevolkinggegevens op losse gezinskaarten vast te leggen en deze alfabetisch op te bergen. En dan, druppelsgewijs, komen de voorlopers van de latere persoonskaart. In veel gemeenten heeft men op de verschillende series bevolkingsregisters een alfabetische index. Dit vergemakkelijkt natuurlijk het opzoeken. Zo'n index bevat de familie naam, alfabetisch geordend op de eerste letter, de voornaam en een verwijzing waar de genoemde persoon in voor komt, met het bladnummer of huisnummer. Bij verhuizing werd de oude verwijzing doorgehaald en de nieuwe verwijzing aan het eind van de index geschreven. NB. De eerste algemene volkstelling werd in ons land in 1828 gehouden. Het was de bedoeling dat die gegevens zouden worden bijgehouden. Maar daar kwam weinig van terecht. Dat gold ook voor de volkstelling van 1839. Het werd pas "menens" toen in 1849 bij Koninklijk Besluit werd bepaald dat de gegevens van de in dat jaar te houden volkstelling als uitgangspunt zouden dienen voor een bevolkingsregister. Een maatregel die daaraan was voorafgegaan, was in 1845 door de Staten van Zuid-Holland genomen. In dat jaar werd namelijk de plaatselijke besturen opgedragen de huizen van nummers te voorzien en plaatsen met meer dan 100 huizen in wijken te verdelen.

Doop-, trouw- en begrafenisregisters waren reeds bij de invoering van de burgerlijke stand aan de gemeentelijke overheden overgedragen omdat zij als het ware het bewijsmateriaal bevatten dat voor het aangaan van een burgerlijk huwelijk noodzakelijk was. Vandaar dat zulke registters ook wel "retroacta" van de burgerlijke stand worden genoemd, d.w.z. registers die op haar voorgeschiedenis betrekking hebben.

De doop-, trouw- en begrafenisregisters komen nu aan de

orde.

______________________________________________________________

ad 2: Doop-, trouw- en begraafregisters

Het jaar 1810 vormt een belangrijke breuklijn in de geschie-

denis van de bestuurlijke en rechterlijke organisatie van

Nederland. In dat jaar werd namelijk hety Koninkrijk Holland

ingelijfd bij Frankrijk.

Vanaf dat moment was het Franse bestuurs- en rechtssysteem van toepassing op ons land. Der tegenwoordige provincies Limburg,

Noord-Brabant en Zeeland (Zeeuws-Vlaanderen) hadden hier overigens al een tiental jaren eerder mee te maken gekregen.

Het kenmerk van deze organisatie was het gecentraliseerde en

gelijkvormige karakter.

Vóór 1810-1811 was de situatie geheel anders. De bestuurlijke en rechterlijke organisatie en de wetgeving verschilden van gewest tot gewest, ja zelfs van regio tot regio of van plaats

tot plaats.

Teruggaand in de tijd liggen aan het begin van de 18e eeuw enkele drempels. De voor de hand liggende bron voor genealogisch onderzoek, de doop-, trouw- en begraafregisters

droogt dan langzamerhand op. Daarnaast doet zich het probleem

van het oude schrift voor. Er zijn echter nog vele andere archiefstukken bruikbaar.

Het oude schrift. Tot begin 18e eeuw is het over het algemeen goed te lezen. Vanaf dat moment wordt het lastiger.Met enige

oefening en een cursus oud schrift komt men een heel eind...

Doop-, trouw en begraafregisters

We zijn nu in het DTB-tijdperk aangeland. Deze registers noemt men ook wel "retroacta van de burgerlijke stand" (RBS)

of "oude burgerlijke stand" (OBS). De beide laatste benamingen

zijn ontstaan toen de meeste DTB-registers uit de kerkelijke

administratie werden overgebracht naar de administratie van

de burgerlijke overheid. Men had ze nodig om bij het registre-

ren van akten van de burgerlijke stand te kunnen teruggrijpen,

bv. om aan te tonen dat iemand inderdaad op een bepaalde datum in een bepaalde plaats was geboren, verder nodig bij de oproep

voor militaire dienst ("conscriptie), bij het huwelijk, enz.

Omdat vrijwel iedereen bij een kerkgenootschap was aangesloten

vind je in de registers het overgrote deel van de bevolking

terug.

Hoe ver kan men teruggaan in deze registers? Heel verschillend! Van enkele tientallen jaren tot in de 16e eeuw.

Op het Concilie van Trente (1545-1563) werden algemeen geldende regels voor het aanleggen van doop- en trouwregisters aangenomen. In de 24e zitting (1563) werd besloten dat een

huwelijk alleen geldig zou zijn wanneer het was gesloten door

de eigen pastoor of door een andere dartoe bevoegde priester.

Ook moest het huwelijk ten overstaan van twee of drie getuigen plaatsvinden. Iedere parochie moest een boek hebben waarin de

namen van de gehuwden en hun getuigen met de dag en de plaats

van de huwelihjksvoltrekking werden opgetekend. Dit register

moest zorgvuldig bewaard worden. Op deze wijze hoopte de kerk

paal en perk te kunnen stellen aan het leven in concubinaat

en het sluiten van geheime huwelijken.

In dezelfde zitting van het Concilie viel het besluit dat

voortaan ook de dopen moesten worden geregistreerd, met vermel ding van peter en meter.

Ook de gereformeerden gingen al spoedig tot registratie over.

Reeds op het Convent van Wezel in 1568 werden hierover bepalingen vastgelegd, waarna de Provinciale Synode te Dord-

recht in 1574 nadere regels stelde.

De oudste Nederlandse DTB-registers dateren dus uit de 16e eeuw. In veel plaatsen beginnen de bewaard gebleven registers pas in de 17e of 18e eeuw. De oorzaak hiervan kan bv. zijn,

dat de oudere registers door brand of onachtzaamheid verloren zijn gegaan.

Doopboeken

In de meeste christelijke kerken was het de gewoonte een kind vrij kort na de geboortye te dopen, dat varieerde van enkele uren tot enkele weken.

Doopregisters bevatten veel minder informatie dan de geboorteakten van de burgerlijke stand. Een volledige doopinschrij-

ving vermeldt de doopdatum en de namen van de dopeling, de

ouders en de getuigen. (In sommige gevallen ook de geboortedatum en de buurtschap waar de dopeling werd geboren).

Dikwijls zijn de gegevens echter zeer summier. Vaak ontbreken de namen van de getuigen.

Schrijf altijd de doopinschrijving volledig over, zodat men

later kan nagaan waar het gevonden is.

U begint natuurlijk in de laatste decennia van de 18e eeuw, met als uitgangspunt de aantekeningen die u maakte uit de huwelijksbijlagen uit de burgerlijke stand.

Bij het onderzoek in dit kerkelijk register is het nodig dat u niet alleen de doopinschrijving overneemt van de voorouders die u zoekt, maar ook van alle broers en zusters die in het doopregister zijn te vinden. Daarmee krijgt u wat meer inzicht in de samenstelling van het gezin waaruit zij kwamen. Was het

gezin groot? Kwamen de kinderen snel na elkaar? Naar wie zijn de kinderen vernoemd?

Let erop als er soms tijdelijk geen gesstelijke was.

Trouw en ondertrouw

De generaliteitslanden, waartoe een groot deel van Noord Brabant behoorde, stonden onder het bestuur van de Staten-Generaal. In 1640 werd daar de sluiting van het huwelijk door

de rooms-katholieke kerk toegestaan. De huwelijksafkondigingen vooraf moesten plaats vinden in de gereformeerde kerk of voor het stadhuis. Het echtreglement van 1656 liet de keuze vrij tussen een huwelijk voor het gerecht of voor de kerk.

Al deze onderlinge verschillen werden opgeheven toen in de jaren 1795 en 1796 een voorlopig einde kwam aan de bijzondere positie van de gereformeerde kerk. Vanaf die tiojd werden alle huwelijken gesloten voor de burgerlijke overheid. Ten slotte werd bij de invoering van de burgerlijke stand het burgerlijk huwelijk het enige door de burgerlijke overheid erkende geldige huwelijk.

De hoeveelheid gegevens die we over het huwelijk vinden kan zeer uiteenlopen. Predikanten volstonden soms met een simpele inschrijving die niet meer dan twee regels telt, terwijl de secretaris van een dorpsgerecht aan ondertrouw, geboden en huwelijk wel eens ettelijke bladzijden wijdde. Bij het raadplegen van de registers moet u zich eerst afvragen of u met een ondertrouwregister of met een trouwregister te doen hebt. Er is namelijk verschil in de data. Over het algemeen zijn de kerkelijke registers die u onder ogen krijgt, zeker de gereformeerde, ondertrouwregisters.

Naast de voor de wet geldige huwelijkssluiting door de gereformeerde predikant of de burgerlijke overheid, lieten velen hun huwelijk bevestigen in een niet-gereformeerde kerk. De registers van die kerken bevatten meestal niet meer dan een korte inschrijving van ondertrouw en/of huwelijk.

Begraafregisters

Dit is de meest gangbare bron om bij benadering vast te stellen wanneer onze 17e en 18e eeuwse voorouders zijn gestorven. Dat zijn kerkelijke registers, die bijgehouden werden door de doodgraver. Deze was vaak tegelijk ook koster en schoolmeester. De data zijn begraafdata en geen overlijdensdata. De gegevens zijn zeer summier: meestal datum en naam van de begravene. In sommige registers staan wat meer gegevens, zoals het nummer van het graf en de betaalde bedragen.

Tesamen met de doop-, trouw en begraafregisters werden deze registers in 1919 overgebracht naar de rijksarchieven.

Kerkelijke registratie van overlijden kwam vaker voor. Veel rooms-katholieke pastoors hielden registers bij van parochianen die bediend werden of overleden. Protestantse kerken beschikten dikwijls over lijsten van lidmaten, waarin de predikant nogal eens aantekening hield van hun overlijden. Deze overlijdensregisters bleven meestal in de kerkelijke archieven bewaard. Van een aantal is een kopie aanwezig bij het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag.

Problemen bij het raadplegen van de DTB-registers

Oud schrift

In de 18e eeuw komt het schrift meestal ongeveer overeen met het schrift uit de 19e en 20e eeuw. Daarvóór wordt het moeilijker. De hulpwetenschap die zich bezig houdt met de studie van oude schriftsoorten is de "paleografie". Aan te raden is een cursus paleografie, die in veel plaatsen door archiefdiensten of genealogische verenigingen georganiseerd wordt. Als men de grondvormen onder de knie heeft vergt de verdere ontwikkeling van uw paleografische kennis vooral veel oefening in de praktijk van het onderzoek. Naast een cursus is aan te bevelen: B.N.Leverland: "Zo schreven onze voorouders".

Het boek bevat behaklve de theorie ook veel afbeeldingen van teksten die u als oefenmateriaal kunt gebruiken.

Tijdrekenkunde

In de DTB wordt u geconfronteerd met het bestaan van andere aanduidingen voor dagen, maanden en jaren. Onder koning Lodewijk Napoleon (1808-1810) golden in het grootste deel van ons land andere namen voor de maanden: Louwmaand, Sprokkelmaand, Lentemaand, Grasmaand, Bloeimaand, Zomermaand, Hooimaand, Oogstmaand, Herfstmaand, Wijnmaand, Slachtmaand en Wintermaand. In de periode 1796-1805 maakte men in het zuiden van ons land gebruik van de Franse republikeinse kalender, die men aan de hand van tabellen kan herleiden. Zie W.Wijnaendts van Resandt "Dagen, maanden, jaren: tijdrekenkunde in kort bestek". Deze laatste kalender werd ingevoerd op 5 oktober 1793. Hij werd ontworpen door Philippe Fabre d'Eglantine. Het jaar zou bestaan uit 12 maanden van 30 dagen, waarna aan het einde 5 of 6 dagen werd toegevoegd. De weken werden afgeschaft en maanden bestonden voortaan uit drie decades van tien dagen die elk weer moesten bestaan uit tien uur van elk honderd minuten. Deze laatste maatregel bleek al spoedig al te dol, omdat de klokken deze revolutionaire aanpak niet bleken aan te kunnen. De jaartelling begon men opnieuw met het jaar I.Napoleon I was zo verstandig om op 24 fructidor XIII ofwel 9 september 1805 de Republikeinse kalender af te schaffen. De maanden van deze kalender waren in de periode 1792-1805 de volgende:

lentemaanden: Germinal, Floréal en Prairial

zomermaanden: Messidor, Thermidor en Fructidor

herfstmaanden: Vendimiaire, Brumaire en Frimaire

wintermaanden: Nivôse, Pluvôse en Ventôse.

In de 18e eeuw maakte men, evenals thans, gebruik van de Gregoriaanse kalender. Hoewel de namen toen dezelfde waren als nu, zal de schrijfwijze u wel eens vreemd voorkomen. Niet alleen gebruikte men dikwijls de latijnse vorm, bv. Martius i.p.v. maart, maar ook werd bij de laatste vier maanden dikwijls een afkorting gebruikt, bv. VIIbris en 7ber voor september, VIIIber voor oktober, IXber voor november, Xber voor december. In de 17e eeuwse stukken vindt men nog de Juliaanse kalender: in verschillende jaren erd er overgeschakeld naar de Gregoriaanse kalender. Er kwam verschil in tijdrekening tussen de verschillende gewesten met zich mee. Men sprak van oude en nieuwe stijl, het verschil bedroeg 10 tot 11 dagen, waarbij de Gregoriaanse kalender "voorliep".

Latijn

Elke genealoog krijgt met latijnse teksten te maken, vooral bij onderzoek in rooms-katrholieke registers. Het Latijn in doop-, trouw- en overlijdensregisters is vaak genoteerd volgens een vaste "formule". Kent u die, dan geeft de inhoud van de inschrijving veelal geen vertaalproblemen. Met de onderstaande lijst komt u een heel eind:

adolescens, -tis jongeman

adulter, bnw. overspelig

ambo beiden

annus jaar

ante voor (tijd)

apud bij

avia grootmoeder

avunculus oom van moederszijde

avua grootvader

baptizare, ww dopen baptizata (*v), bap- tizatus (m): gedoopt

baptizavi: ik heb gedoopt

afk. bapt.

bannis in:

factis tribus bannis na drie afkondigingen

caelebs, ook coelebs vrijgezel

circa, circiter omstreeks

coemeterium kerkhof

conditoi, -onis, -ionem voorwaarde sub conditione:

-ione voorwaardelijk

confirmati, mv., -torum gevormden

coniuncti, mv., -torum gehuwd(en) afk coniunc.

contrahere, ww huwen contrahunt (zij) huwen

(matrimonium) contraxerunt (matrimonium):

(zij) hebben een huwelijk aan-

gegaan, afk. contrax.

copulatio, -oneis huwelijksvoltrekking

coram, vz in tegenwoordigheid van

defuncta (v) defunctus (m) overleden(e)(n)

defuncti (mv)

denunciatio, -onis afkondiging

dictus gezegd, geheten

dies dag

dispensatio, -ionis dispensatie, ontheffing

ecclesia kerk in facie ecclesiae: ten overstaan van de kerk

eodem, eadem, eiusdem zie idem

esse zijn sum=ik ben est=hij,zij,het is erat=hij, zij, het was sunt=zij zijn erant, fuerunt=zij waren

et en

extrema unctio het laatste oliesel extremis

munita (v), -tus (m), -ti (mv)=

van het laatste oliesel voorzien

filia, filius dochter, zoon

gemelli, mv. tweelingen

geminae (v,mv) gemini (m,mv) tweelingen

hodie heden, vandaag

idem, eiusdem, eadem (v), dezelfde eodem (die): op de-

eodem (m) zelfde dag

illegitima (v) illegitimus(m) onwettig af. illeg.

infans kind

levantes, mv doopheffers

loco in plaats van

marita (v) bruid, echtgenote

maritus (m) bruidegom

mater moeder

maternus, bnw van moederszijde

materna tante van moederszijde

materna maga oudtante

matrimonio (con)iuncti sunt zijn door huwelijk verbonden

matrina meter

meretrix prostituée

miles, -itis soldaat

nata (v), natus (m) geboren

necessitas, -tatis noodzaak in necessitate: in nood

nomen, -minis naam nomine: in naam van

nomina: namen

nothus, bnw bastaard, onecht

nuptiae, -iarum, mv. bruiloft, huwelijk

obiit (vaak geschreven: (hij, zij) overleed

obijt)

parens, -entis ouder parentes: ouders

p[ater, -tris vader

paternus, bnw. van vaderszijde

patrinus peter patrini, mv.:peter en meter

patruus oom van vaderszijde

patruus magnus oudoom

post na

posthumus, bnw. (geboren) na het overlijden

van de vader

praesens, -ntis, bnw tegenwoordig, aanwezig

praesentes, praesentibus, mv in aanwezigheid van

praeviis tribus bannis met ontheffing van de drie afkondigingen

pridie gisteren

proclamatio, -ionis afkondiging

procuratio, -ionis machtiging

proles, -is kind proles (mv) kinderen

promulgatio, -ionis afkondiging

puella meisje puella publica: hoer

quondam, bw. eertijds, wijlwn

relicta weduwe

scortum lichtekooi, slet

scortator (gebruikt voor:) verwekker van onecht kind

sepulta (v), sepultus (m) begraven

sepulti (mv)

sine zonder

sovit heeft betaald

sponsalia, mv. verloving, ondertrouw

sponsa, sponsus bruid, bruidegom

sponsi (mv) bruid en bruidegom

spurius, bnw en znw onecht, bastaard

suscipere, ww ten doop heffen susciperunt=

(zij) hebben ten doop geheven

afk.: susc., suscep.

susceptores, mv doopheffers, doopgetuigen

testis, -is testes testibus getuige(n) afk. test.

uxor, -oris echtgenote

vel of

vidua (v), viduus (m) weduwe weduwnaar

vir, -ris man, echtgenoot

virgo, -ginis maagd, jongedochter

vulgo, bw in de wandeling (genaamd)

Secundaire bronnen

Aanvullend onderzoek

Zij geven vaak de mogelijkheid vastgelopen onderzoek weer "open te breken". Daarnaast helpen de secundaire bronnen u om van het genealogisch raamwerk een familiegeschiedenis te maken.

1. Van de overheidsarchieven is per provincie een gids gemaakt: de provinciale archiefgids. Hierin vindt u een overzicht van de archieven en verzamelingen die beheerd worden door het rijksarchief in de provincie, door de verschillende gemeenten en waterschappen. Deze gids geeft ook aan of er van het archiefmateriaal dat u wilt raadplegen een inventaris bestaat, bv. van de notariële archieven in de provincie Utrecht. De inventarissen van de archieven staan meestal ter inzage in de studiezaal van dat archief. Vraag gerust aan de studiezaalmedewerker waar u ze kunt vinden.

2. Kijk in de studiezaal goed rond: naslagwerken die heel nuttig kunnen zijn, alfabetische indices op bronnen die u wilt gaan raadplegen.

3. Notariële archieven.

Aanhangsel

Symbolen in de genealogie

Bij het verwerken van de gegevens maakt men gebruik van de

volgende symbolen:

* geboren

~ gedoopt

(*) onwettig geboren

+* dood geboren

o ondertrouwd

x gehuwd

o/o gescheiden

+ overleden

[] begraven

o man

o vrouw

++ tak uitgestorven

Afbakening van het onderzoek

1. kwartierstaat: dit is een schema waarin u van u zelf terugwerkt via uw twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders, zestien betovergrootouders enz. Niet alle gegevens kunt u hierin kwijt. Uitgebreidere informatie over ieder echtpaar met de daaruit geboren kinderen kan worden genoteerd op een zg. gezinsblad.In de genealogie probeert men zoveel mogelijk de samenstelling van de volledige gezinnen te achterhalen. Daartoe behoren ook levenloos geboren of jong overleden kinderen. Die namen en data van alle leden van het gezin helpen ons een beeld te vormen van het gezin als onderdeel van de familie.

De persoon waar de kwartierstaat vanuit gaat noemt men de kwartiergrager, hij/zij krijgt nummer 1. Elke voorouder krijgt zijn eigen nummer. Vader en moeder hebben de nummers 2 en 3, de grootouders 4 tot en met 7, de overgrootouders8 tot en met 15, enz.

2. Een stamreeks is een in generaties gerangschikte opgave van iemands wettige voorouders in rechte mannelijke lijn. Men gaat generatie na generatie terug de oudste generatie die men vindt, de voorvader waarop het onderzoek vastloopt, krijgt het nummer I en vervolgens nummert men door met romeinse cijfers.

3. Een genealogie is een in generaties gerangschikte opgave van personen die in wettige mannelijke lijn afstammen vaneen bepaalde mannelijke persoon. Het woord "genealogie" betekent dus niet alleen 'voorouderonderzoek". Het heeft ook een specifieke betekenis. Van de oudst bekende man nelijke voorouder in rechte lijn noemt u dan niet alleen de zoon van wie u afstamt, maar ook de andere zonen en van hen weer de zonen,enz.

4 Een parenteel is een in generaties gerangschikte opgave van de wettige afstammelingen van een bepaald ouderpaar, zowel in mannelijke als in vrouwelijke lijn. Het samenstellen van een parenteel is de meest uitgebreide vorm van familieonderzoek. In het hiervoor gebruikte voorbeeld zou u van het oudst bekende voorouderpaar dus alle kinderen alle kleinkinderen , alle achterkleinkinderen, enz. moeten opnemen in het gegevensbestand.

NB. Het begrip stamboom

Wanneer we spreken van een "stamboom" dan bedoelen we hiermee het schema (soms in de vom van een 'boom' getekend) waarin alleen de primaire genealogische gegevens opgenomen zijn: namen, plaatsen en data. Wanneer iemand zegt dat hij met zijn 'stamboom' bezig is, weet u nog niet met welke vorm van onderzoek hij zich bezighoudt: kwartierstaat, stamreeks, genealogie of parenteel.

De textielnijverheid

in Noord-Brabant verkeerde aan het begin van de 19e eeuw nog in het stadium van de "huisnijverheid". De koopman-ondernemer zette de gondstof (in Tilburg en omgeving meestal wol) uit onder de bevolking in de regio waar hij woonde en liet de thuiswerkers de wol spinnen en weven. De geweven stof nam hij vervolgens van de thuiswerkers af, die hiervoor een "stukloon" ontvingen, een bedrag per lap geweven stof. Dit thuis werken gebeurde zowel in de woonplaats van de koopman-ondernemer (in dit geval Tilburg) als op het omliggende platteland. De wevers combineerden het werk aan het weefgetouw vaak met een klein boerenbedrijf. Het weven gebeurde dan voornamelijk in de winter.

In 1812 werkte driekwart van de "werknemers" van de 13 belangrijkste wollenstoffen-bedrijven nog thuis. Een kwart van de werknemers was ondergebracht in werkplaatsen (van fabrieken kunnen we nog niet spreken). De overgang naar de volgende fase van de industrialisatie van de textielproductie was hiermee al ingezet: het manufactuurstadium. Tijdens deze fase plaatste de ondernemer-handelaar de machines die voor de productie nodig waren in een ruimte waar de werknemers onder toezicht aan de bereiding van de stoffen werkten. Hij haalde de fabricage van de stoffen in deze fase dus naar zich toe. Dit had bepaalde voordelen voor de ondernemer en hij kon tijdens de productie toezicht uitoefenen op de kwaliteit. Verder werd op deze manier specialisatie in de productie mogelijk.

Met het uitschakelen van de huisnijverheid wordt het textielbedrijf steeds meer geconcentreerd in één plaats. De bijverdienste voor de boeren op het platteland verdwijnt langzamerhand.

Een werkelijk ingrijpende verandering in het productieproces ontstaat pas met de invoering op grote schaal van stoom, in het laatste kwart van de 19e eeuw. De grootscheepse mechanisatie vond plaats in de jaren negentig van de 19e eeuw. Dit ging hand in hand met een vergroting van de bedrijfsomvang, de groei van het aantal werknemers van enkele tientallen naar enige honderden, en de overschakeling van de productie van grove op fijne wollen stoffen.

De hier geschetste drie fasen in de industrialisatie van de textielnijverheid volgen elkaar niet één voor één op, ze bestonden lange tijd naast elkaar. Pas in het begin van de 20e eeuw verdwenen bv. de thuiswevers in Tilburg definitief (in 1890 waren er nog 1355 thuiswevers, in 1908 was dit reeds gedaald naar 344).